Forse toename van operationele risico’s bij invaren

Nieuws •

Het operationele risico met betrekking tot datakwaliteit neemt door het invaren fors toe omdat fouten in de data grote gevolgen kunnen hebben bij de verdeling van het collectieve vermogen. Elke euro kan bij het invaren immers maar één keer kan worden verdeeld.

Forse toename van operationele risico’s bij invaren

Bij pensioenfondsen is het operationeel risico (S9 in de standaardformule voor de berekening van het vereist eigen vermogen), gedefinieerd als “het risico dat ontstaat als gevolg van het falen of tekortschieten van interne processen, menselijke en technische tekortkomingen, en onverwachte externe gebeurtenissen”. In het standaardmodel is S9 gelijkgesteld aan 0%[1], met als onderliggende veronderstelling dat het operationeel risico dusdanig door het pensioenfonds wordt beheerst dat dit risico niet materieel is voor de vaststelling van het VEV. Als gevolg van het transitie-FTK, waarin de vereisten rondom het VEV geen rol meer spelen, is het VEV niet meer relevant. De vraag of operationele risico’s dusdanig goed worden beheerst dat er geen risicokapitaal benodigd is, is echter des te relevanter. Onder de Wet toekomst pensioenen (WTP) is zelfs expliciet opgenomen[2] dat er sprake kan zijn van een reserve voor de dekking van operationele risico’s. Met andere woorden: het operationeel risico is niet meer per definitie gelijk aan 0%, zoals nu met S9 in het standaardmodel het geval is.

De toename van operationele risico’s bij het invaren komt mede voort door risico’s omtrent de datakwaliteit. De data uit de pensioenadministratie vormen de basis voor het omzetten van het collectieve vermogen naar individuele pensioenkapitalen (het zogenaamde invaren). Fouten in de data zorgen voor een onjuiste verdeling van het collectieve vermogen. Een reserve kan dienen voor het corrigeren van mogelijke fouten in de data. Het aanhouden van een dergelijke reserve is onder het WTP alleen toegestaan als dit een specifieke ‘geoormerkte’ reserve is die los staat van de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve. Het nadeel van een reserve voor operationele risico’s is dat er minder vermogen overblijft om te verdelen. Er zal daarom nauwkeurig moeten worden vastgesteld en onderbouwd wat de omvang van de reserve moet zijn.

Voor de berekening van de omvang van een reserve voor operationele risico’s biedt cross-sectorale kennis interessante inzichten. Zo zijn verzekeraars immers al jaren gewend om een reserve voor operationele risico’s te bepalen binnen het standaardmodel onder Solvency II[3]. De toereikendheid van deze voorziening wordt vervolgens jaarlijks getoetst in de ORSA-rapportage. Het toepassen van het standaardmodel van verzekeraar voor pensioenfondsen betekent grofweg een reserve voor operationele risico’s van 0,5% van de voorzieningen vermeerderd met een opslag van 25% van de jaarlijkse kosten. Vraag is of een dergelijke voorziening de mogelijke impact van fouten in data bij pensioenfondsen kan dekken. Operationele scenario-analyses zoals gebruikelijk in de ORSA kunnen hier inzicht in bieden.

Heeft u al bepaald wat de omvang van uw reserve voor operationele risico’s moet zijn? Elke euro kan bij het invaren immers maar één keer kan worden verdeeld.

Deze blog is op persoonlijke titel geschreven door Aron Jeurninck MSc en drs. Steven Verschuren AAG RMFI, beiden lid van de Commissie ERM van het Koninklijk Actuarieel Genootschap.

[1] https://www.dnb.nl/voor-de-sector/open-boek-toezicht-sectoren/pensioenfondsen/prudentieel-toezicht/eigen-vermogen/vereist-eigen-vermogen/s9-operationeel-risico-standaardmodel/

[2] https://publications.europa.eu/resource/cellar/a155174b-d6be-11ea-adf7-01aa75ed71a1.0017.03/DOC_1

[3] https://www.dnb.nl/voor-de-sector/open-boek-toezicht-sectoren/verzekeraars/prudentieel-toezicht/kapitaal/factsheet/solvency-ii-pilaar-1/