Transparantie over kostenfinanciering in het nieuwe pensioenstelsel

Blog •

Als actuarieel professionals hebben we een belangrijke verantwoordelijkheid bij het inrichten van de financiële opzet in het nieuwe pensioenstelsel.

Transparantie over kostenfinanciering in het nieuwe pensioenstelsel

Het inrichten van een zuivere en evenwichtige kostenstructuur, denk bijvoorbeeld aan gewenste en ongewenste kostensolidariteit, is daarvan een wat mij betreft onderbelicht voorbeeld.


Eén van de doelstellingen van het nieuwe pensioenstelsel is het vergroten van de transparantie. Die grotere transparantie kan onder meer ontstaan op het gebied van de kostenfinanciering. Hoewel de kostenfinanciering een nogal belangrijk onderdeel van de financiële opzet is, en hoewel de wetgeving de (naar het zich laat aanzien) afrondende fase nadert, is hierover nog altijd geen algehele duidelijkheid.

Het is goed mogelijk dat de kostenvoorziening in het nieuwe stelsel hoger zal moeten zijn dan die in het huidige

De financiering van kosten is een klassiek actuarieel vraagstuk. In het huidige pensioenstelsel gebeurt dat enerzijds uit een voorgefinancierde kostenvoorziening ( doorgaans door vrijval daaruit op basis van een excassomethodiek), en anderzijds door een opslag in de lopende premie. Financiering uit vermogen of rendement daarop is niet toegestaan, tenzij het gaat om vermogensbeheerkosten. De kostenvoorziening moet zodanig zijn dat het fonds de verplichtingen af kan wikkelen zonder nieuwe gelden.


In beginsel lijkt mij dat die systematiek ook in het nieuwe stelsel van toepassing moet zijn. Dat betekent dat alle uitvoeringskosten (niet zijnde vermogensbeheerkosten) ook in het nieuwe stelsel ofwel uit vrijval van een daartoe gevormde kostenvoorziening, ofwel uit een separate premie moeten worden gefinancierd. En dus niet uit kapitalen (kostenbetaling uit toegekend kapitaal is equivalent aan een wettelijke verlaging daarvan, en dus alleen als laatste redmiddel geoorloofd), of uit rendementen daarop.


In eerdere conceptteksten, toelichtingen en antwoorden ontstond geen duidelijkheid ontstond over de verwachtingen van de wetgever; reserves en voorzieningen werden te pas en te onpas en door elkaar heen gebruikt. In de recente toelichting bij de voorgestelde toevoegingen aan de Regeling Pensioenwet over de standaardregel voor invaren wordt duidelijk dat het ministerie een expliciete kostenvoorziening verwacht, naast de aan te houden operationele reserve. Beter rijkelijk laat dan helemaal niet: mij lijkt dat een terechte vereiste.


In beginsel net als in het huidige stelsel dus, maar in diverse opzichten ook heel anders. Zo gaan veel pensioenfondsen nu uit van een kostenvoorziening waarin uitgegaan wordt van overgang naar een andere (grootschaligere) uitvoeringsvorm. Het meerdere aan kosten in de huidige uitvoeringsvorm komt daardoor ten laste van de premie. In het nieuwe stelsel lijkt dat minder eenvoudig te verantwoorden. Daarnaast gaan fondsen nu vrijwel zonder uitzondering uit van een excassomethodiek: de vrijval wordt gelijkgesteld aan een vast percentage van de uitkeringen in het jaar. Ook dat leidt veelal tot een verschuiving van kosten naar de lopende premie. Een kasstroommethodiek lijkt in het nieuwe stelsel dan ook meer passend dan de nu gangbare excassomethodiek.


Het is goed mogelijk dat de kostenvoorziening in het nieuwe stelsel hoger zal moeten zijn dan die in het huidige. Toch zal de verleiding groot zijn om die verhogingen niet door te voeren; ze gaan immers – ogenschijnlijk – ten koste van kapitalen en (lopende en toekomstige) uitkeringen. Onder meer daar ligt de rol van de actuarieel professional: het inrichten van een zuivere kostenstructuur en het toelichten van de herverdelingseffecten én de (cumulatieve) verlagende effecten op toekomstige pensioenniveaus die kunnen ontstaan als de financiering niet toereikend blijkt.


Deze blog is op persoonlijke titel geschreven.

Over de auteur

drs. Wichert Hoekert AAG

is werkzaam bij WTW als hoofd Vaktechniek en lid van het Retirement Leadership Team.